Geschiedenis van de trompet
De ontwikkeling van de moderne trompet gaat duizenden jaren terug. Vrijwel alle beschavingen hebben soorten trompetten geproduceerd, gemaakt van een schelp, van ivoor, brons, zilver en koper, de vorm recht of gebogen. De meeste trompetten uit de oudheid waren recht of gebogen en hadden een lange, bijna cilindrische buis met een lichtelijk uitlopende beker. Deze “natuurtrompetten” konden maar weinig verschillende tonen voortbrengen (alleen hoge tonen). Pas in 1815 wordt de ventieltrompet uitgevonden. Daardoor is het aantal tonen die de trompet kan voortbrengen aanzienlijk uitgebreid. De trompet wordt dan een volwaardig melodie-instrument. Een naam die nog wel eens gebruikt wordt voor de trombone is “schuiftrompet”. De schuiftrompet is echter een ander instrument. Het is zoals de naam al zegt een trompet met een schuif ipv. ventielen. De schuiftrompet is vooral in Engeland gebruikt in de 19e eeuw. Overal elders kwam sinds de uitvinding van het ventiel in 1815 de ons bekende trompet in zwang.
Hoe werkt de trompet?
Door je lippen tegen het mondstuk te houden en er lucht doorheen te persen, krijg je geluid. Als je je lippen steviger tegen elkaar houdt is de toon hoger. Ook met de ventielen kun je de toonhoogte veranderen. Elk ventiel verandert de toonhoogte op een andere manier: ventiel 1 (dichtst bij je mond) een hele toon, ventiel 2 een halve toon en ventiel 3 anderhalve toon.